De rechtsbescherming van neurodivergente mensen in Nederland vertoont fundamentele gebreken. Hoewel discriminatie op grond van handicap formeel verboden is en internationale mensenrechtenverdragen duidelijke verplichtingen opleggen, blijkt in de praktijk dat neurodivergente mensen – en in het bijzonder kinderen – onvoldoende effectief worden beschermd tegen uitsluiting, ontoegankelijkheid en institutionele discriminatie. Dit geldt met name in het onderwijs, maar ook op andere terreinen zoals zorg, arbeid en overheidshandelen.
1. Een eenzijdige toetsing in de rechtspraktijk
Een kernprobleem in de rechtsbescherming is de manier waarop rechters geschillen beoordelen waarin neurodivergentie een rol speelt. In onderwijszaken wordt bij de vraag of een school kan voorzien in passende ondersteuning niet primair gekeken naar de rechten en behoeften van het kind, maar naar de organisatorische en financiële mogelijkheden van de school. Daarmee verschuift de toetsing van een rechtenbenadering naar een uitvoerbaarheidsbenadering.
Deze benadering heeft verstrekkende gevolgen. De structurele oorzaken van uitsluiting – zoals ontoereikende expertise, standaardisering, prikkelgevoelige leeromgevingen of het ontbreken van redelijke aanpassingen – blijven buiten beeld. Pas wanneer aantoonbaar is dat een school gemaakte afspraken niet nakomt, procedurele fouten maakt of plannen evident niet uitvoert, ontstaat ruimte voor correctie, bijvoorbeeld via schadevergoeding of bekostiging van bijlessen. De kernvraag of het onderliggende systeem discriminerend of ontoegankelijk is ingericht, blijft meestal onbeantwoord.
2. Structurele oorzaken van gebrekkige bescherming
Deze beperkte rechtsbescherming staat niet op zichzelf. Uit onderzoek naar discriminatie op basis van neurodivergentie blijkt een samenhangend patroon van structurele oorzaken:
-
Onvoldoende controle op vermeende deskundigheid
Rechters, geschillencommissies en toezichthouders kennen grote bewijskracht toe aan rapportages van scholen, samenwerkingsverbanden en andere instellingen. Die rapportages zijn vaak gebaseerd op medisch georiënteerde of gestandaardiseerde kaders, waarin de ervaringskennis van neurodivergente personen en hun ouders onvoldoende wordt meegewogen. De feitelijke aannames waarop besluiten rusten, zijn daardoor vaak niet toetsbaar. -
Gebruik van vage en normatieve terminologie
Begrippen als “redelijk”, “haalbaar”, “passend” en “onvoldoende belastbaarheid” worden veelvuldig gebruikt zonder concrete operationalisering. Dit bemoeilijkt juridische toetsing en creëert ruimte voor impliciete aannames en vooroordelen. -
Maatschappijbrede stigmatisering
Neurodivergentie wordt in beleid, wetenschap en praktijk nog te vaak benaderd vanuit een medisch of deficiëntiemodel. Dit werkt door in juridische oordeelsvorming: gedrag of behoeften van neurodivergente mensen worden sneller gezien als individueel probleem dan als gevolg van een ontoegankelijke omgeving. Dit vergroot het risico op epistemische onrechtvaardigheid, waarbij de ervaringen van betrokkenen minder geloofwaardig worden geacht.
3. Onvoldoende doorwerking van internationale mensenrechten
Een derde knelpunt is de geringe bekendheid en toepassing van internationale mensenrechtenverdragen in de rechtszaal. Nederland is gebonden aan diverse verdragen die expliciete verplichtingen bevatten ten aanzien van non-discriminatie, toegankelijkheid en effectieve rechtsbescherming. Indien nationale wetgeving of uitvoeringspraktijk hiermee in strijd is, hebben deze verdragen voorrang.
In de praktijk blijken rechters deze correctie slechts toe te passen wanneer een procespartij hier expliciet en onderbouwd een beroep op doet. Voor veel ouders, burgers en zelfs professionals is deze kennis echter niet vanzelfsprekend beschikbaar. Hierdoor blijven structurele schendingen onder de radar. Dat geldt bijvoorbeeld voor situaties in de jeugdzorg, waar ingrijpende maatregelen worden toegepast zonder voldoende toetsing aan mensenrechtelijke normen, terwijl internationale toezichthouders dergelijke praktijken in sommige gevallen kwalificeren als onmenselijke behandeling.
4. Hoe kan de rechtsbescherming worden versterkt?
Verbetering van de rechtsbescherming van neurodivergente mensen vergt een fundamentele koerswijziging, waarbij rechten, feiten en mensenrechtelijke verplichtingen centraal staan.
a. Versterking van het feitenonderzoek
Relevante feiten – met name aan de zijde van het kind of de burger – moeten veel zorgvuldiger worden vastgesteld. Informatie die instellingen aanleveren, dient kritisch te worden bevraagd en verifieerbaar te zijn. De lessen uit de toeslagenaffaire zijn hier direct relevant: ook daar bleek dat de rechter te gemakkelijk meeging in het narratief van de overheid. Een actievere rechterlijke rol en een toetsbare besluitvorming zijn essentieel.
b. Beleidsmatige consequenties expliciet maken
Wanneer een rechter oordeelt dat een school of instelling niet in staat is om aan haar wettelijke plichten te voldoen, zou dit niet moeten eindigen bij het individuele geval. Dergelijke uitspraken moeten expliciet worden gepresenteerd als signalen richting beleidsmakers dat het systeem tekortschiet en beter moet worden toegerust, zoals ook volgt uit internationale verplichtingen.
c. Structurele inzet van mensenrechten in procedures
Er moet veel vaker en consistenter een beroep worden gedaan op internationale verdragen in juridische procedures. Dit vereist gerichte scholing van advocaten, rechters, toezichthouders en medewerkers van meldpunten, zodat zij deze normen niet alleen kennen, maar ook kunnen toepassen en handhaven.
d. Training in het herkennen van stigmatisering
Tot slot is het noodzakelijk dat autoriteiten beter worden getraind in het herkennen en bestrijden van stigmatisering en impliciete vooroordelen. Dit geldt niet alleen voor rechters, maar ook voor inspecties, geschillencommissies en antidiscriminatievoorzieningen. Zonder deze kennis blijft formele gelijkheid bestaan naast feitelijke uitsluiting.
Reactie plaatsen
Reacties